Het is nu do maart 28, 2024 10:04 pm




Forum gesloten Dit onderwerp is gesloten, je kunt geen berichten wijzigen of nieuwe antwoorden plaatsen  [ 4 berichten ] 
Dilemma. 
Auteur Bericht
Eisbein
Bericht Dilemma.
Dilemma --- Held --- Verrader.


Toen enige tijd geleden een inbreker tijdens zijn crimineel handwerk het leven verloor werd Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie Fred Teeven daarover gevraagd. Over zijn nuchter en rechtlijnig antwoord viel half Nederland hem onterecht aan. Als men iets gevaarlijks doet, wettig of crimineel, dan loopt men risico. Klaar, logisch en duidelijk.
Tijdens het struinen in een hoop documenten kreeg ik de cassatiezaak voor de BIJZONDERE RAAD van CASSATIE in handen m.b.t. verzetsstrijder D.C. Jesse.
Niet een “schiet er maar op los” figuur maar een serieus mens die ondergedoken joden verzorgden, PB’s vervalste, voor levensmiddelen bonnen zorgde en meer van deze mens-in-gevaar vriendelijke zaken.

Maar eens loopt het mis en dan is doorgaans een zeer pittig verhoor je deel. Persoonlijk houdt Jesse het vol, maar het leed dat kinderen dreigt te overkomen breekt hem en geeft hij toe aan de wensen van zijn sadisten.
Het SD-spel wordt volgens de anno nu bekende regels gespeeld en slachtoffers vallen.

En steeds dringt zich dan de vraag op, “Wat zou jij in dezelfde situatie gedaan hebben”. Jouw pijn en erger verlichten of vreemde joodse kinderen opofferen. Een duivels dilemma.

U mag zelf oordelen. Hierbij achtereenvolgens een resumé van de cassatiezaak d.d. 24 juni 1946 en wat over de “Overval van Weert” is geschreven in “Het verborgen front” van auteur A.P.M. Cammaert blz. 557 e.v.. Leef u in en vraag u af.

Citaat.

BIJZONDERE RAAD VAN CASSATIE (Tweede Kamer), 24 Juni 1946.
(Mrs. Prof. Dr Verzijl, Prof. Pompe, Feber, Veegens, Vice-Adm. Heeris).

Blootstellen aan opsporing en vrijheidsberooving vanwege den vijand, den dood tengevolge hebbende, viermaal gepleegd. Ontslag van rechtsvervolging op grond van overmacht. „Moest begrijpen" in de dagvaarding drukt schuld uit en niet opzet, wat voor art, 26 B.B.S. vereischt is.

(B. B. S. art. 26, Sr. art. 40.) Sententie a quo 2de jaargang no. 440.

Op het beroep van den Procureur-Fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, requirant van cassatie tegen een sententie van het Bijzondere Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Derde Kamer, zitting houdende te Roermond van den 11den Maart 1946, waarbij Daniël Cornelis Jesse, makelaar in assurantiën, wonende te Amsterdam, werd schuldig verklaard aan: , Gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk een ander blootstellen aan opsporing en vriiheidsberooving vanwege den vijand, welk feit den dood heeft tengevolge gehad, vier maal gepleegd" doch te dien aanzien werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

De Bijzondere Raad van Cassatie, enz.; Gehoord het verslag van den Raadsheer Heeris; enz.
Gelet op het middel van cassatie, door den requirant voorgesteld bij schriftuur, luidende:
Het Hof heeft de artt. 348, 349, 350 en 351 Sv. en art. 40 Sr. door v. t. geschonden, aangezien in casu niet van overmacht in den zin van art. 40 Sr. kan worden gesproken, geen overmacht aanwezig is, die den verdachte straffeloosheid verzekert;
Gehoord den Advocaat-Fiscaal namens den Procureur-Fiscaal in zijn conclusie dat de Raad de sententie zal vernietigen, gerequireerde strafbaar zal verklaren en hem als eenige straf zal opleggen een gevangenisstraf gelijk aan de reeds ondergane voorloopige detentie;

O. dat bij de bestreden sententie van het aan gerequireerde bij inleidende dagvaarding te laste gelegde bewezen is verklaard, dat hij in Juni 1944, in Nederland opzettelijk terwijl hij moest begrijpen, dat opsporing en vrijheidsberooving door den vijand als gevolg van zijn hierna omschreven handelwijze te verwachten was, mededeeling heeft gedaan aan den Sicherheitsdienst dat in Weert een bijeenkomst van illegale werkers zou plaats vinden, waarna hij naar die bijeenkomst is gegaan, tengevolge van welke handelwijze van verdachte J. W. Berix, wonende te Heerlen, H. M. A. Hermans, wonende te Weert, A. H. J. Merx, wonende te Weert en J. J. Naus, wonende te Venlo door den vijand werden gearresteerd en van hun vrijheid beroofd en gestorven zijn;

O. dat het Hof gerequestreerde, voor zoover het hem te laste gelegde als bewezen is aangenomen, van alle rechtsvervolging heeft ontslagen op de volgende gronden:
„dat verdachtes verweer dat hij onder dwang gehandeld heeft neerkomt op een beroep op overmacht";
„dat getuigen zoowel a charge als a décharge hebben verklaard, dat verdachte tezamen met zijn vrouw in den tijd aan verdachtes arrestatie op 16 Juni 1944 voorafgaande zeer omvangrijk en zeer gevarieerd ondergrondsch werk heeft verricht in diverse illegale groepen op het gebied van valsche persoonsbewijzen en distributie-stamkaarten, hulp aan onderduikers, Joden en piloten, en dat verdachte daaraan tenslotte al zijn tijd besteedde";
„dat het verraad van verdachte voornoemden getuigen dan ook onverklaarbaar voorkomt";

„dat verdachte zegt, dat hij naar aanleiding van door den Sicherheitsdienst in zijn zakboekje gemaakte gevonden aanteekeningen geprest is om te spreken, eerst door op hem persoonlijk toegepaste mishandelingen, en toen dit niet direct hielp, door mishandeling van twee kinderen van vijf en vier jaar, in het bijzijn van hun Joodsche moeder, welke kinderen men op armen en beenen sloeg en tenslotte dreigde armen en beenen te breken, waarna hij verdachte niet langer meer aan den op hem uitgeoefende druk om te spreken had kunnen weerstaan;"

„dat na hetgeen bekend geworden is omtrent de methoden van onderzoek bij den Sicherheitsdienst verdachtes voorstelling zeker niet onaannemelijk is;"
„dat bij het onderzoek geen feiten gebleken zijn, welke zouden kunnen verklaren, welke andere motieven den verdachte bewogen hebben zijne voor zijn arrestatie steeds en met veel opoffering aangenomen illegale houding te veranderen in een verradersrol;"

„dat de voorstelling van verdachte — dat hij alleen gesproken heeft, in die gevallen waarin door den Sicherheitsdienst dwang op hem is uitgeoefend, naar aanleiding van gevonden notities in verdachtes zakboekje — in overeenstemming is te brengen met de verklaringen van de getuigen Gerritse, Lenssen, van Paassen, dat zeer vele illegale werkers, waarvan verdachte naam en adres kende, ook vrij zijn blijven rondloopen na 21 Juni 1944, hetgeen zeker niet het geval zou zijn geweest, indien verdachte met den vijand geheuld had;"

„dat het Hof dan ook aanneemt dat op verdachte de hierboven omschreven dwang werd uitgeoefend;"
„dat het Hof verder rekening houdt met den slechten lichamelijken en geestelijken gezondheidstoestand, waarin verdachte ten tijde zijner arrestatie was, zijnde immers door de verklaringen van meerdere getuigen komen vast te staan, dat toen verdachte na het vele illegale werk voor zijn overspannen zenuwen rust gezocht had op het platteland, de illegaliteit hem, ofschoon hij nog niet hersteld was, heeft overgehaald zijn ondergrondsch werk ontijdig te hervatten, omdat men hem noodig had om het verlies van vele contacten te voorkomen;"

„dat, dit alles in aanmerking genomen, het Hof oordeelt, dat verdachte onder zoodanigen dwang gehandeld heeft, dat hij zijn wil niet, althans niet in die mate, in vrijheid heeft kunnen bepalen, dat het ten laste gelegde, voorzoover bewezen geacht, hem kan worden toegerekend, zoodat verdachte derhalve door toe te geven aan den op hem uitgeoefenden dwang een feit beging, waartoe hij door overmacht was gedroegen;"

O. dat de bestreden sententie op na te melden grond niet in stand kan blijven, doch dat het den Raad wenschelijk is voorgekomen eerst het aangevoerde middel van cassatie te behandelen met het oog op het belang van de daarbij opgeworpen vragen voor de bijzondere rechtspleging;

O. te dien aanzien:
dat het ten laste van gerequireerde bewezen verklaarde feit voor zoover thans van belang, hierin bestaat, dat hij mededeeling heeft gedaan aan den Sicherheitsdienst, dat in Weert een bijeenkomst van illegale werkers zou plaats vinden, waarna hij naar die bijeenkomst is gegaan, welke handelwijze van gerequireerde de vrijheidsberooving en den dood van vier personen ten gevolge heeft gehad;
dat in de toelichting van het middel niet wordt betwist, dat gerequireerde tijdens zijn verhoor bij den Sicherheitsdienst, in den loop waarvan hij de bewuste mededeeling heeft gedaan, zijn wil niet in volkomen vrijheid — waaronder blijkbaar is te verstaan een zoodanige mate van vrijheid, als voor de strafbaarheid vereischt is — heeft kunnen bepalen;

dat de grief van requirant vooreerst hierop neerkomt, dat gerequireerde na afloop van dat verhoor meerdere malen gelegenheid heeft gehad om de gevolgen van zijn verraad zoo niet op te heffen, dan toch te verminderen, van welke gelegenheden gerequireerde geen enkele maal heeft gebruik gemaakt;
dat hierbij echter wordt miskend, dat het Hof, blijkens hetgeen hierboven uit de bestreden sententie is aangehaald, de door gerequireerde gegeven voorstelling van zaken, waar mogelijk langs indirecten weg bevestigd, in haar vollen omvang als juist heeft aanvaard;
dat de opgave van gerequireerde ter terechtzitting van het Hof blijkens de bestreden sententie als volgt luidt:

„Na op 16 Juni 1944 door leden van den Sicherheitsdienst in de trein Gouda-Utrecht gearresteerd te zijn, werd ik eenige dagen daarna door Weener van den Sicherheitsdienst te Amsterdam aldaar ondervraagd naar aanleiding van een aanteekening in mijn notitieboekje ongeveer luidende als volgt: „Vergadering Limburg, Theo Roermond".

„Toen mishandeling van mij geen resultaat opgeleverd had en ik over die notities niets los liet, werd een Joodsche moeder met twee kinderen binnen gebracht, een jongen van 5 jaar en een meisje van ongeveer vier jaren. Zij zeiden deze kinderen te zullen 'mishandelen, indien ik niet alles vertelde. Het verhoor begon daarop opnieuw."
„Toen ik niet antwoordde, werden beide kinderen door 2 S.S.ers geslagen en, omdat ik niet sprak, dreigden zij de kinderen armen en beenen te breken en begon een der mannen, die de kinderen mishandeld hadden, bij het jongetje de mouwen op te stroopen en het armpje te spannen en dreigend boven zijn knieen te houden, terwijl Weener zeide tot het uiterste te zullen gaan. De moeder, een furie gelijk, vloog toen op me af en trapte en sloeg mij en schreeuwde mij toe toch te spreken. Ik ben toen gezwicht en heb medegedeeld, dat die notitie gesteld was tengevolge eener opdracht om in Limburg een vergadering te beleggen van de Landelijke Organisatie voor onderduikers aldaar ten einde deze nader in te lichten over de Tweede Distributie-stamkaarten.

Ik ben toen gedwongen Tom van Helvoirt op te bellen, wiens telefoonnummer ook in mijn zakboekje stond, ten einde met hem een afspraak te maken. Ik heb hem gevraagd nog eens met dezelfde personen te kunnen spreken, met welke ik ook reeds vroeger te samengekomen was, ten einde hen nader over de Tweede Distributie-stam¬kaarten in te lichten."
,,Hij stemde direct toe en er werd afgesproken dat ik hem 21 Juni 1944 in den namiddag omstreeks half drie aan het station te Weert zou ontmoeten. Woensdagmiddag 21 Juni 1944 ben ik door de Sicherheitsdienst, die door mij op de hoogte dier afspraak gebracht was en die mij nog steeds gevangen hield per trein naar Weert gebracht; aldaar werd ik door de mij begeleidende leden van de Sicherheitsdienst vooruit gezonden, terwijl zij mij in burger kleeding volgden. In of bij het station ontmoette ik Tom van Helvoirt met wien ik naar een klooster gegaan ben, dat, naar ik later vernam, den naam „(St. Louis)" draagt;"

„Daar vond ik in vergadering bijeen meerdere personen, ongeveer tien a twaalf menschen, waarvan ik alleen Tom van Helvoirt, Jan Hendriks, bijgenaamd Ambrosius, kapelaan Berix en een zekere Frans uit Heerlen kende;"
„Nadat deze eerst het onderwerp afgehandeld hadden, waarmede zij bezig waren kreeg ik het woord.

Toen ik een minuut of vijf bezig was, kwam een broeder waarschuwen, dat het Klooster door Duitsche militairen afgezet was;" „De vergaderden gingen direct uiteen. Zelf werd ik gegrepen en ben later op een buitenplaats in de rij gezet met meerdere anderen, die ook gegrepen waren en ook op de vergadering aanwezig geweest waren;' '
dat het Hof, ten deze niet gebonden aan eenigen anderen regel, dan dat het had te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting — geldende art. 338 Sv. immers alleen voor het bewijs, dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan — op grond van deze in het algemeen als juist aanvaarde opgave mocht aannemen, dat gerequireerde gedurende het geheele tijdsverloop van zijn verhoor door den Sicherheitsdienst tot het oogenblik, waarop hij de arrestatie van een aantal van de deelnemers aan de bijeenkomst te Weert niet meer kon voorkomen, bij het nemen van zijn besluiten in zoodanige mate beïnvloed is geweest, dat zijn strafbaarheid daardoor werd opgeheven; dat het toch in deze niet alleen aankomt op de onmiddellijke uitwerking van den uitgeoefenden dwang maar ook op zijn nawerking op den geestestoestand van gerequireerde;

dat de Raad het slot van de boven aangehaalde overwegingen van het Hof, gelezen in verband met de opgave van gerequireerde dan ook in dezen ruimen zin opvat;
dat het middel vervolgens erover klaagt, dat het Hof in dit geval overmacht heeft aangenomen;
dat de drang, waarvoor gerequireerde is gezwicht, volgens de bestreden sententie heeft bestaan eerst uit op hem persoonlijk toegepaste mishandelingen, waarvan de aard niet nader is omschreven, en vervolgens uit mishandeling van twee zeer jeugdige joodsche kinderen in het bijzijn van hun moeder en van gerequireerde, vergezeld van de bedreiging hun armen en beenen te breken;
dat het Hof bij de beoordeeling van deze feiten rekening heeft gehouden met den toenmaligen zeer slechten geestelijken en lichamelijken gezondheidstoestand van gerequireerde, die zich bij zijn ondergrondsche werk overspannen had;

dat deze beslissing elementen van feitelijke waardeering bevat, die in cassatie niet kunnen worden getoetst, doch het Hof bij het vormen van zijn oordeel geen factoren heeft doen gelden, die het, als onvereenigbaar met het wettelijke begrip van overmacht, niet in aanmerking had mogen nemen;
dat ook de omstandigheid, dat gerequireerde een ondergrondsche werker was, in dit geval niet tot een andere beslissing noopt;

dat aan degenen, die vrijwillig aan het verzet tegen den vijand hebben deelgenomen en die daardoor zoowel groote persoonlijke risico's hebben aanvaard als voor andere deelnemers gevaarlijke wetenschap hebben verworven, hoogere eischen moeten worden gesteld dan aan Nederlanders, die zich in dit opzicht afzijdig hebben gehouden;

dat het evenwel een overspanning van de strafrechtelijke aansprakelijkheid zou beteekenen aan een verdachte, die zich bevonden heeft in omstandigheden als gerequireerde op zijn reis naar de bijeenkomst te Weert tijdens de opschorting van zijn vrijheidsberooving door den Sicherheitsdienst, den eisch van zelfopoffering te stellen — daargelaten of die eisch mogelijker¬wijs uit zedelijk oogpunt gerechtvaardigd kan zijn;
dat het middel derhalve niet tot cassatie kan leiden;

O. ambtshalve:
dat aan gerequireerde bij inleidende dagvaarding voor zooveel thans van belang is te laste gelegd, dat hij zijn voorschreven handelingen heeft verricht, terwijl hij wist, althans begreep, althans redelijkerwijze moest begrijpen, dat opsporing en vrijheidsberooving door den vijand als gevolg daarvan te verwachten was;
dat het Hof hiervan slechts bewezen heeft verklaard, dat gerequireerde moest begrijpen, dat deze gevolgen te verwachten waren;

dat de woorden „moest begrijpen" in de onderhavige tenlastelegging, waarin zij worden gebezigd in tegenstelling tot „wist" en „begreep", niet inhouden een omschrijving van het voor de toepasselijkheid van art. 26 Besluit Buitengewoon Strafrecht vereischte opzet;
dat het aan schuld te wijten blootstellen van een ander aan opsporing en vrijheidsberooving door den vijand ook niet elders strafbaar is gesteld, zoodat gerequireerde op dien grond van alle rechtsvervolging behoort te worden ontslagen;

Vernietigt de bestreden sententie, behalve wat de bewezenverklaring betreft;
Rechtdoende krachtens art. 105 Wet R. O.;
Verklaart het bewezene niet strafbaar;
Ontslaat gerequireerde van alle rechtsvervolging te dier zake.



Citaat uit boek van Cammaert.

De overval van Weert.

Eerder werd beschreven hoeveel moeite het de L.O. aanvankelijk kostte een adequaat antwoord te vinden op de invoe¬ring van de Tweede Distributiestamkaart. De zogeheten T.D.- groep ontwikkelde een strategie die erop gericht was de maatregel langs administratieve weg te dwarsbomen. Al spoedig kwam een samenwerking tussen L.O. en T.D.-groep tot stand. De verbinding met de L.O. in Noord-Brabant en Limburg werd tot begin 1944 onderhouden door L.P. Lenssen. Nadat de Sipo hem op het spoor was gekomen, dook hij onder en nam de in Utrecht ondergedoken Amsterdammer D.C. Jesse zijn taak over. Jesse was een ervaren illegaal werker.

In de eerste oorlogsjaren was hij met zijn echtgenote, D. Jesse-Den Ouden, betrokken geraakt bij verzetsactiviteiten rond de Arbeiders Jeugd Centrale (A.J.C.) en het links- radicale blad "De Vonk" en bij de hulp aan joden. Via zijn medewerker F. Swaab kreeg hij in 1943 verbinding met dr. S. van der Heide en C. Paasen, die hulp verleende aan joden in de Mijnstreek.

Jesse verschafte de Zuidlimburgse groep waarvan hij deel uitmaakte persoonsbewijzen, distributiestamkaarten en bonkaarten. Door bemiddeling van Paasen kon hij enkele joden in Zuid-Limburg plaatsen. Een en ander geschiedde in overleg met een groep rond J. Westerweel. Na intensief speurwerk kwam Jesse in aanraking met smokkelaars in de Belgisch-Limburgse grensstreek die echter buitensporig hoge bedragen vroegen voor het over de grens helpen van joodse vluchtelingen.

In de loop van 1943 kreeg Jesse verbinding met de L.O. en de latere voorman van de T.D.-groep, A. Hendriks. Deze had een methode uitgedokterd om achtergehouden persoonsbewijzen te legaliseren. Voor joden was dit van levensbelang, zodat Jesse besloot zijn energie voortaan over beide activiteiten te spreiden.

Daarmee nam hij waarschijnlijk teveel hooi op zijn vork. Sedert begin 1944 concentreerde hij zich vrijwel volledig op het werk voor de T.D.-groep, maar op verzoeken om hulp uit joodse kring kon hij geen nee zeggen. Toen hij in januari 1944 vernam dat in het L.O.-district Heerlen plannen bestonden om het plaatselijk distributiekantoor te overvallen, reisde hij er spoorslags heen om de L.O.-ers op andere gedachten te brengen en hen te instrueren hoe de T.D.-verordening kon worden tegengewerkt.

Diezelfde maand introduceerde Lenssen Jesse in gewestelijke L.O.-kring. In Eindhoven werd een afspraak gemaakt voor een ontmoeting te Sittard met Th.C. van Helvoort uit Roermond, die belast was met het geven van voorlichting over het vrijmaken van persoonsbewijzen. Lenssen had Van Helvoort al vaker ontmoet.

Pater Bleijs had de twee met elkaar in contact gebracht. Toen Lenssen naar Limburg vertrok om vertegenwoordigers van de distributiekringen Sittard en Geleen voor te lichten over het saboteren van de T.D.-beschikking, nodigde hij Jesse uit deel te nemen aan de bijeenkomst. Deze weigerde beslist, omdat hij het te gevaarlijk vond.

Van Helvoort kon waardering opbrengen voor die houding en bleef, nadat Lenssen zich uit het illegale werk had teruggetrokken, met Jesse in contact. Jesse noemde de Roermondse L.O.-er een adres in Heerlen waar hij bereikbaar was. Van tijd tot tijd kwamen de twee voor overleg bijeen.

In maart 1944 introduceerde Van Helvoort Jesse bij de districtsleider van Roer¬mond, J.A.H. Delsing, die eveneens een gunstige indruk van hem kreeg. Delsing stelde voor hem te inviteren voor een gewestelijke vergadering om de "geruisloze" werkwijze van de T.D.-groep nader toe te lichten. Op de eerstvolgende vergadering van de gewestelijke L.O.-Top, ten huize van weduwe Loven-Everts in Roermond, was Jesse aanwezig. Hij gaf er een leerzame en nuttige uiteenzetting. Van Helvoort en Jesse besloten hun adres en telefoonnummer uit te wisselen. Na enkele vergeefse pogingen hem te bereiken ontving Van Helvoort in de loop van mei een aantal persoonskaarten van Jesses koerier, zodat hij de administratieve fraude kon voortzetten.

Jesses kortstondige afwezigheid was een gevolg van het feit dat hij door de drukke werkzaamheden overwerkt was geraakt en zich ziek voelde, zo vernam Van Helvoort. Hij wist niet dat Jesse overwoog de illegaliteit de rug toe te keren. Zijn gezondheidstoestand verslechterde met de dag, hij had last van flauwtes en voelde zich voortdurend oververmoeid. Bovendien kampte Jesse met problemen in de privé-sfeer. In april nam hij met zijn echtgenote enkele weken vakantie. Van uitrusten kwam niets terecht. Onderduikers vielen het echtpaar voortdurend lastig. Zijn hulp was onontbeerlijk.

Fysiek en mentaal verzwakt nam Jesse de draad weer op. Bij een persoonscontrole op het baanvak Gouda-Utrecht op 16 juni 1944 werd hij gearresteerd, omdat de kleur van de inkt van de vingerafdruk op zijn persoonsbewijs niet overeenkwam met de gebruikelijke. Bij visitatie bleek hij in het bezit van twee blanco persoonsbewijzen en een notitieboekje.

In Utrecht werd hij overgeleverd aan de Sipo, die zijn duikadres bezocht. Daar bevonden zich op dat moment toevallig twee personen die prompt in hechtenis werden genomen. De Sipo trof diverse benodigdheden voor het vervalsen van persoonsbewijzen aan. De confrontatie met het bewijsmateriaal brak Jesses laatste weerstand. Hij beschouwde zijn situatie als hopeloos.

In deze gemoedstoestand was hij een gemakkelijke prooi voor E. Wehner, een medewerker van de Sipo-Amsterdam en sinds 17 juni zijn Sachbearbeiter. Een van de aantekeningen in het notitieboekje trok Wehners bijzondere aandacht. Er stond: "Vergadering Limburg, Theo Roermond", hetgeen betrekking had op zijn bezoek aan de gewestelijke vergadering in Roermond enkele maanden eerder.

Vooralsnog wilde Jesse er niets over loslaten, maar toen Wehner dreigde twee joodse kleuters, een jongetje en een meisje van ongeveer vier jaar, in het bijzijn van de moeder de armpjes en beentjes te breken en er zelfs aanstalten toe maakte, verbrak hij het stilzwijgen. Op 20 juni belde hij in opdracht van Wehner Van Helvoort in Roermond met de vraag of hij hetzelfde gezelschap - de gewestelijke L.O.-leiding van Limburg - nogmaals kon spreken.

De nietsvermoedende Van Helvoort had net vernomen dat de volgende dag een vergadering in Weert zou worden gehouden en hij verzocht Jesse om elf uur op het station aanwezig te zijn. Dat was te vroeg, liet Jesse weten. Ze spraken af dat Van Helvoort hem om half twee 's middags van de trein zou afhalen.

In de ochtend van woensdag 21 juni ontving de Sipo-Maastricht een telexbericht met de volgende strekking uit Amsterdam: Heden vindt te Weert een provinciale vergadering van de L.O. plaats. Een van onze V-mannen zal op deze vergadering over de Tweede Distributiestamkaart en Z-kaarten spreken. Onder leiding van Hauptscharführer Wehner komt een afdeling van de Sipo uit Amsterdam met de V-man omstreeks 13.00 uur per trein in Weert aan. De Dienststelle Maastricht moet zich verder bezighouden met deze aangelegenheid. Getekend, W. Lages, hoofd Aussenstelle Amsterdam.

In de loop van de ochtend vertrok Wehner in gezelschap van vier medewerkers en Jesse naar Weert. R. Nitsch begaf zich met ongeveer tien helpers in een auto van de marechaussee op weg. Om niet herkend te worden droeg hij een overall over zijn uniform, de anderen waren wel in uniform. In Weert liet hij de auto zo parkeren dat hij het station goed in de gaten kon houden om Wehner meteen na aankomst te kunnen begroeten.

De gewestelijk L.O.-leiding kwam die ochtend om elf uur bijeen op de eerste verdieping van het klooster-pensionaat St. Louis in het centrum van Weert. Naus en Hendrikx hadden de nacht doorgebracht op Naus’ duikadres bij de familie Barten in de Roermondse Weerd. De anderen waren die morgen vanuit de ver¬schillende districten naar Weert gekomen. A.H.M. Hermans, vertegenwoordiger van het district Weert, wachtte zijn collega's aan het station op.

Kort voor half twee verliet Van Helvoort de vergadering om Vos, Jesses schuilnaam, van de trein te halen. Jesse stapte alleen uit en al pratend over koetjes en kalfjes begaven de twee zich naar het klooster, op zo'n honderd meter gevolgd door de Sipo.

Van Helvoort bemerkte tijdens de wandeling, die ongeveer een kwartier duurde, niets opvallends aan zijn gast. Jesse was de kalmte zelve en niets in zijn gedrag wees erop dat er onraad dreigde. Na een korte begroeting kreeg Jesse het woord. Hij legde uit hoe men door manipulatie met verhuizingen aan de Tweede Distributiestamkaart kon komen.

Buiten het klooster gaf Nitsch intussen de laatste aanwijzingen. Toevallig werd in het Scala-theater aan de overkant van de straat een film gedraaid voor een groep militairen. Nitsch trommelde ze op en liet de omgeving van het klooster afzetten.

Midden in Jesses betoog verscheen plotseling een opgewonden portier. Duitsers zouden zich voor het gebouw verzamelen. Hij was nog niet uitgesproken of er werd op de deur gebonsd. Er klonken geweersalvo's. De aanwezigen stoven het lokaal uit. Iemand riep nog "papieren zoveel mogelijk vernietigen". Wehner en enkele helpers stormden naar boven, Nitsch en Fiebig vonden een andere trap. De verrassing was compleet.

Van Helvoort vluchtte eerst een klein kamertje binnen. Hij waande zich er niet veilig en begaf zich naar een leslokaal waar hij achter een stel verduisteringsschermen naast de toegangsdeur kroop. Hij hield zich er tot de avond schuil. De vertegenwoordigers van de districten Nijmegen en Maas en Waal, J.A. Dijker en C. van Sambeek, vluchtten de zolder op en verscholen zich onder een aantal stoffige schilderijen. Hoewel de Sipo de zolder tot drie keer toe doorzocht, werden de twee niet gevonden.

's Avonds hoorden ze enkele broeders schelden op de Duitsers. Ze begrepen dat de kust veilig was. J.F.H. Mulders, die het district Maastricht vertegenwoordigde, vluchtte in eerste instantie naar een toilet waar hij zijn papieren vernietigde. Vervolgens begaf hij zich via de kapel naar de zolder waar hij Dijker en Van Sambeek aantrof. Via een voorvertrekje bereikte hij het toilet op de zolderverdieping. Daar werd hij ontdekt. De Sipo-leden sloegen en schopten hem en vroegen of er nog meer personen op zolder waren. Mulders ontkende. Ze brachten hem naar de binnenplaats van het klooster waar inmiddels Naus, Hendrikx, kapelaan J.W. Berix (Heerlen), A.H.M. Hermans, W.H.M. Jansen (Vierlingsbeek) en J.M. Knops (Gul-pen) tegen een muur stonden opgesteld.

De districtsleider van Venray, F.J.K. Russel, had meer geluk. Meteen na het alarm voegde hij zich bij enkele broeders, die een trap aan het schrob¬ben waren. Een Nederlandse Sipo-helper sommeerde hen naar de cour te gaan. Bij de deur zag Russel zijn kameraden met omhoog geheven armen tegen de muur staan. Hij maakte rechtsomkeert en kroop in een lessenaar, 's Avonds troffen leerlingen van de kostschool hem daar aan.

Nitsch had dank zij de tip uit Amsterdam zijn grootste slag kunnen slaan: afgezien van broeder-overste, A.H.J. Merkx - die overigens nergens mee te maken had - waren zeven vooraanstaande L.O.-ers gearresteerd. Hij was er vrijwel zeker van dat hij eindelijk Hendrikx te pakken had. De gewestelijke leider had hem herhaaldelijk het bloed onder de nagels vandaan gehaald door brutaalweg zijn kantoor in Maastricht te bellen en hem min of meer voor schut te zetten. Niettemin had hij gaandeweg enige waardering gekregen voor zijn voornaamste opponent. Nitsch nam plaats aan een tafeltje op de binnenplaats.

De arrestanten stonden met het gezicht naar de muur. Toen een antwoord uitbleef op de vraag wie Ambrosius was, rukte hij de rechts opgestelde Knops uit de rij, die benauwd te kennen gaf nooit van die naam te hebben gehoord. Nitsch dreigde iedereen te zullen doodschieten als Ambrosius zich niet meldde.

Even later trad Hendrikx naar voren. Naus en Berix voelden zich genoodzaakt hetzelfde te doen waarna de anderen volgden. Hoewel de identificatie eigenlijk niet belangrijk was, omdat Nitsch wist met wie hij te maken had, lopen de naoorlogse verklaringen hierover nogal uiteen.

De meest waarschijnlijke lezing is dat de identificatie geschiedde door één van de arrestanten: Hendrikx, Naus en Berix zouden dus niet uit de rij zijn getreden. Toen de namen eenmaal bekend waren, verhoorde Nitsch de arrestanten afzonderlijk. Jesse, die tussen de L.O.-ers stond en zich afzijdig hield, vertrok naderhand met Wehner c.s. naar Amsterdam. De L.O.-ers werden in opdracht van Strobel overgebracht naar Vught. Daar zette Nitsch de verhoren voort.

In illegale kring heerste na de overval te Weert grote consternatie. Wie had het verraad op zijn geweten? Ook de arrestanten verkeerden in het ongewisse. Kon het Jesse zijn, de enige die niet naar Vught was overgebracht? Was het de persoon uit hun midden die hun namen bekend had gemaakt? Hoewel de verdenking al spoedig op Jesse viel, deelde kapelaan Naus op een uit het kamp gesmokkeld briefje mee dat hij de verrader niet kon noemen.

Medewerkers van L.O. en K.P. braken zich het hoofd over de vraag wie de dader kon zijn. De districtsafgevaardigden van Venlo en Heerlen, A. Slikker en J. Cornips, hadden op 21 juni verstek moeten laten gaan. Cornips werd voor nadere uitleg overgebracht naar de grotten van Valkenburg. Hetzelfde overkwam F. Meulenkamp, een landelijke K.P.-vertegenwoordiger, die in Meerssen zat ondergedoken. In het geruchtencircuit was namelijk de naam van een zekere Dick opgedoken, Meulenkamp gebruikte die als schuilnaam. De Zuidlimburgse K.P. voelde hen stevig aan de tand. De zoekacties en verhoren leverden echter niets op.

De eerste die enig licht in de zaak bracht was C. Paasen uit Heerlen, die zelf korte tijd van het verraad was verdacht vanwege zijn connectie met Jesse. Op 27 juni was Jesse vrijgelaten om als lokaas te dienen bij de opsporing van zijn vroegere opdrachtgever "Hugo" (schuilnaam van T. van Vliet. Ondanks het dreigement van Wehner niet te zullen aarzelen de twee personen die op Jesses duikadres in Utrecht waren gearresteerd dood te zullen schieten, als hij zijn opdracht niet naar behoren uitvoerde, lukte het Jesse de Sipo-Amsterdam om de tuin te leiden.

Toen Paasen begin juli 1944 Amsterdam bezocht, vernam hij van Jesses echtgenote dat haar man sinds zijn vrijlating een speelbal van de Sipo was. Hij alarmeerde terstond de Limburgse L.O.-leiding die in spoedvergadering in Vlodrop bijeenkwam. De mededeling "Vos is vrij" was genoeg.

De L.O.- ers trokken de conclusie dat Jesse de verrader moest zijn. Een eerste liquidatiepoging door de K.P.-ers H.J.H. Bouten en J.J. Grijsbach mislukte. Kort daarop kreeg B.J.C. van Kooten uit Klimmen, die sedert de gebeurtenissen in Weert een bliksemcarrière in de L.O. maakte, opdracht naar Amsterdam te gaan om het echtpaar Jesse te arresteren en over te brengen naar Limburg. Van Kooten bereidde zijn taak terdege voor. Eind augustus reisde hij naar Amsterdam. Een tussenpersoon bracht hem in contact met een zekere dokter Balbo die beweerde over vervoermiddelen en een knokploeg van maar liefst tweehonderdvijftig gewapende personen te beschikken. Het bleek dat de fantasie met Balbo op de loop was gegaan.

Van Kooten zag zich genoodzaakt de zaak anders aan te pakken. Hem restte geen andere oplossing dan Jesse te liquideren. Twee medewerkers van Balbo, P. Loyens en W. Bergmans, zouden de liquidatie uitvoeren. Op 1 september togen ze naar Jesses woning. Volgens mevrouw Jesse gebeurde daarna het volgende: "Twee studenten drongen het huis binnen en bonden hem (D.C. Jesse) vast. Zij wilden Bob (Jesse) doodschieten, maar op dat moment klopte een vriend die bij ons was ondergedoken aan de deur. Toen probeerden zij ons alle drie neer te schieten. De twee mannen werden licht gewond en ik werd zwaar getroffen in mijn ruggegraat. Na de overval liepen de twee studenten weg in paniek".

Mevrouw Jesse-Den Ouden bleef voor de rest van haar leven invalide. Jesse en de huisvriend werden opgenomen in een ziekenhuis, maar ze konden na respectievelijk twee en drie weken weer naar huis. P. Loyens viel kort na de aanslag in Duitse handen. Hij werd op 6 september 1944 in Vught doodgeschoten.

Na de overval in Weert kwamen de overgebleven L.O.-leiders bijeen om na te gaan wat er voor de gearresteerde leiders kon worden gedaan. Opnieuw zou getracht worden contact op te nemen met de Sipo-Maastricht. Hetzelfde was gedaan na de arrestaties in het voorjaar van 1944 van de Heidense K.P.-leider W. Houwen en de districtsleider van Roermond, J. Delsing. L.O.- ers hadden een brief aan Strobel geschreven met het verzoek de arrestanten in leven te laten in ruil voor een beperking van de activiteiten van de K.P.

Hoewel de Sipo-chef niets van zich had laten horen, putte men enige moed uit het feit dat de twee nog steeds in leven waren. Er werd een brief van gelijke strekking opgesteld. De knokploegen zouden afzien van het liquideren van Duitsers en vooraanstaande N.S.B.-ers als Strobel de levens van de Limburgse L.O.-leiders zou sparen. Voorts zocht men via een kennis van hem, een zekere mevrouw Kuypers uit Heerlen, rechtstreeks contact met de Sipo-chef.

Een medewerker van secretaris Moonen, J.W.H. Frantzen, verklaarde zich bereid Strobel te ontmoeten. De bijeenkomst zou plaatsvinden in Heerlen op zaterdagmiddag 26 augustus om 16.00 uur ten huize van mevrouw Kuypers.

Frantzen werd vergezeld door B. van Kooten. Volgens Frantzen gebeurde het volgende: "We hebben gewacht van vier uur 's middags tot elf uur 's avonds en door ons is herhaaldelijk gebeld met de S.D. te Maastricht. Op het laatst werd ons meegedeeld, dat Strobel wegens drukke werkzaamheden niet had kunnen komen, maar dat hij een nieuwe datum voor een bespreking zou vaststellen. De maandag daarop volgend kreeg ik van Bep van Kooten bericht dat wij om half tien 's morgens in Hotel Dominicain te Maastricht moesten zijn voor een bespreking met Strobel. Strobel kwam niet opdagen, omdat die ochtend bleek dat het distributiekantoor van Heer was gekraakt". Kennelijk durfde Strobel het niet aan.

Pogingen om J. Hendrikx vrij te kopen mislukten. Zowel de inspanningen van Hendrikx' familie via een tussenpersoon, J. de Laat uit Tilburg, als die van J. Frantzen en H.L. van Hooydonk liepen op niets uit. Hendrikx en zijn mede-arrestanten verdwenen op 7 september 1944 naar kampen in Duitsland. Gedurende de maand juli en de eerste helft van augustus waren ze onafgebroken ondervraagd door Nitsch die een machtiging had gekregen tot het afnemen van zogeheten verscherpte verhoren. Hij beschouwde het als een vrijbrief om sommige arrestanten onafgebroken te mishandelen. Voor de verhoren stonden hem twee aparte ruimtes ter beschikking. Klaarblijkelijk was hij niet tevreden met het resultaat, want na twee weken verzocht hij Strobel om assistentie. Deze stuurde C. Schut naar Vught. Schut ontpopte zich als een duivelse sadist zonder remmingen. Diens wreedheden gingen zelfs Nitsch te ver. Herhaaldelijk moest hij zijn hulpkracht intomen.

Vooral Knops en de kapelaans Naus en Berix werden door het tweetal zwaar toegetakeld. Door bluf en het tegen elkaar uitspelen van de arrestanten, waarbij hij handig gebruik maakte van al eerder verworven kennis en de tegengestelde verklaringen, kwam Nitsch veel aan de weet. Spoedig volgden nieuwe arrestaties in Roermond, Helden en Wittem.

Afgezien van J. Mulders overleefde geen van de slachtoffers van het verraad van Weert de oorlog. Hendrikx bezweek vermoedelijk begin 1945 tijdens een evacuatietransport van Sachsenhausen naar Bergen-Belsen. Berix, Knops en Naus stierven respectievelijk op 13 maart, 17 maart en 15 april 1945 in het kamp Bergen-Belsen. Hermans overleed begin 1945 in Sachsenhausen en Jansen op 25 februari 1945 in Buchenwald.

Ook A. Merkx, de broeder-overste van St. Louis in Weert, overleefde de oorlog niet. Hij stierf in maart 1945 in Bergen-Belsen.
Direct na de bevrijding begon de zoekactie naar de verrader opnieuw. Jesse werd al spoedig gelokaliseerd en overgebracht naar Limburg. Na een kort vooronderzoek moest hij op 25 februari 1946 voor de Bijzondere Rechtbank te Roermond verschijnen. Hij verklaarde onder de druk van de Sipo te zijn bezweken. Verscheidene van zijn ex-medewerkers, zoals C. Paasen en L.P. Lenssen, wezen op zijn verdienste voor de illegaliteit. Niemand van de getuigen kon de verklaring van Jesse, dat hij onder pressie had gehandeld, weerleggen. Bovendien waren belangrijke getuigen nog niet gearresteerd, niet gehoord (Nitsch) of dood.

Op 11 maart 1946 werd Jesse van verdere rechtsvervolging ontslagen. De Roermondse rechtbank wees bij de argumentatie van het vonnis op het feit dat alle getuigen hadden verklaard dat Jesse zeer verdienstelijk werk had verricht ten behoeve van de illegaliteit en het een raadsel was waarom hij verraad had gepleegd.

De vondst van zijn notitieboekje en de Sipo-terreur hadden, aldus de Roermondse rechtbank, zijn toch al geringe weerstand gebroken. Er was sprake van overmacht. Bovendien had de Sipo slechts arrestaties kunnen verrichten aan de hand van de aantekeningen in het boekje, waaruit afgeleid mocht worden dat Jesse niets had losgelaten over de vele andere illegale werkers en onderduikers die hij kende.

De rechtbank hield nadrukkelijk rekening met de lichamelijke en geestelijke conditie waarin Jesse zich ten tijde van de arrestatie bevond: de illegaliteit had veel te vroeg opnieuw een beroep op hem gedaan, omdat hij onmisbaar was. Kennelijk was men bang dat talrijke verbindingen verloren zouden gaan als hij afhaakte. Kortom: Jesse was door overmacht tot verraad gedwongen.
Op 19 maart 1946 tekende de Procureur Fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te Den Bosch, mr. F.J.G. baron van Voorst tot Voorst, beroep aan tegen de vrijspraak. Jesse zou meermaals gelegenheid hebben gehad iets te ondernemen en zodoende de gebeurtenissen in Weert een andere wending hebben kunnen geven, bijvoorbeeld door te waarschuwen tijdens de wandeling van het station naar St. Louis.

De Bijzondere Raad van Cassatie verwierp het beroep op 24 juni 1946 en nam de argumenten van de Roermondse rechtbank over. De Raad was van mening dat Jesse bij het nemen van zijn besluiten zodanig was beïnvloed, dat zijn strafbaarheid daardoor werd opgeheven. Niet alleen de onmiddellijke uitwerking van de dwang telde mee, maar ook de nawerking ervan op de geestestoestand van Jesse.

De Raad hield rekening met de toenmalige slechte geestelijke en lichamelijke gezondheid van Jesse, die tengevolge van zijn illegaal werk overspannen was geraakt. Het zou teveel gevraagd zijn van een verdachte, die zich in de omstandigheden van Jesse bevond - tijdelijk vrijgelaten door de Sipo, onderweg naar Weert - zich op te offeren, daargelaten of zoiets mogelijkerwijs uit zedelijk oogpunt gerechtvaardigd kon zijn, aldus de Raad.

Mr. baron Van Voorst tot Voorst droeg de stukken op 7 november 1946 over aan de Procureur Fiscaal in Amsterdam. Wellicht kon deze nog iets tegen Jesse ondernemen naar aanleiding van een andere zaak die eveneens het gevolg was van een aantekening in Jesses notitieboekje.

Op 13 oktober 1948 liet de Procureur-Generaal bij het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam, mr. M.H. Gelinck, weten dat het, ondanks aanvullende gegevens over Jesses activiteiten, nu niet meer gewenst was tot een tweede vervolging over te gaan.


di aug 12, 2014 4:02 pm
Avatar gebruiker
Drentse Gerrit

Geregistreerd:
vr jul 26, 2013 2:06 pm
Berichten: 213
Woonplaats: Assen
Bericht Re: Dilemma.
Een duivels dilemma Eisbein. Dit is een behoorlijk extreme casus, maar tijdens het lezen van dergelijke zaken uit WOII, vraag ik me ook altijd af ' hoe zou ik hebben gehandeld'. Zeker niet om te oordelen over betrokken personen. Ook al doe je je best je in te leven, nu met je I-pad lezend op de bank, moet je wel erg je best doen je een voorstelling te maken van de druk, spanning, vermoeidheid, angst en mensonterende situaties waar mensen aan bloot werden gesteld. Mensen die destijds onder de druk bezweken zal ik dan ook nimmer veroordelen.

Bedankt voor de beschrijving van deze casus!

_________________
Zij waren jong, hielden van het leven,
zij hebben het geriskeerd, zij hebben het gegeven,
opdat het uwe mooi zal zijn.

Andre Boude, para operatie Amherst


di aug 12, 2014 7:47 pm
Profiel
Marius Peter
Bericht Re: Dilemma.
Je komt waarschijnlijk op het punt uit waar iedereen op uit komt. Namelijk: dat je pas weet wat jij doet als je voor een bepaalde situatie geplaatst wordt.


wo aug 13, 2014 1:40 am
claus buryn
Bericht Re: Dilemma.
Eisbein stelt de Forumleden voor een dilemma: Held of Verrader? en hij laat de forumleden de vrijheid om zelf te oordelen over een rechtzaak waarover hij de details verschaft.

"U mag zelf oordelen"

Maar waarover mogen we oordelen? De vraag blijkt niet te zijn 'held of verrader', maar, 'Wat zou jij in dezelfde situatie gedaan hebben”. Jouw pijn en erger verlichten of vreemde joodse kinderen opofferen'.

De vragensteller spoort de lezer aan met de woorden:

"Leef u in en vraag u af."

Het betreft een rechtzaak tegen een verzetsman, die na gearresteerd te zijn en gefolterd doorslaat, V-Mann van de SD wordt en zijn makkers verraad.

Nu zullen de meeste forumleden van na de oorlog zijn en geen oud-verzetsmensen, zoals Eisbeen, naar eigen beweren, zelf. De vraag valt door hen niet te beantwoorden en ook als alle forumleden wel tot het verzet behoorden, dan zou de vraag wat lastig zijn.
Natuurlijk zouden alle forumleden bij het verzet zijn gegaan, als ze tijdig geboren waren geweest, maar meer reeel: Als je toen een jonge man was geweest, dan was de kans dat je tot het verzet toetrad nogal klein. De kans dat je lid van de NSB of van de Nederlandse SS zou zijn geworden is groter en waarschijnlijk had je helemaal geen kant gekozen.

Eisbein zelf, naar eigen zeggen, oud verzetsman en Expogé medewerker, geeft helaas zijn eigen mening niet.

Enige opmerkingen, voorafgaande aan een reactie:

1. Eisbein vertelt:

" Tijdens het struinen in een hoop documenten kreeg ik de cassatiezaak voor de BIJZONDERE RAAD van CASSATIE in handen m.b.t. verzetsstrijder D.C. Jesse.`'

Waar ligt die hoop documenten dan wel, Eisbein?
Gewone stervelingen moeten bij het Nationaal Archief een verzoek indienen om zo'n CABR document te mogen inzien. Mogen wij ook eens in die hoop komen struinen?

2. Eisbein citeert een ellenlang stuk uit het proefschrift van Dr. A.P.M. Cammaert, "Het Verborgen Front".
Het tweedelige werk staat integraal op het internet, dus hij had de ruimte die het citaat inneemt kunnen besparen. Bovendien staat in het citaat min of meer precies in heldere bewoording wat er in Eisbein's resumé van de cassatiezaak in moeilijk begrijpelijke juridische taal wordt gezegd, zodat een en ander wat dubbelop is.

3. In zijn inleiding schrijft Eisbein:

" Het SD-spel wordt volgens de anno nu bekende regels gespeeld en slachtoffers vallen."

Volgens de beschrijving was het spel, dat de SD-er Ernst Wehner tijdens de ondervraging dreigde de botten van twee joodse kinderen te breken voor de ogen van de ondervraagde, terwijl ook een jammerende moeder aanwezig was.
Het lijkt wat ver te gaan om dat 'volgens de anno nu bekende regels' te noemen.

4. Het dilemma, de vraag of de vragen van Eisbein blijken verkeerd gesteld.
De rechtbank nam Jesse niet kwalijk dat hij na foltering en gruwelijke dreigementen was doorgeslagen, maar vroeg zich af of hij daarna, eenmaal tot V-Mann geworden, de kans niet had moeten benutten om zijn makkers te waarschuwen op het moment dat zich daartoe een gelegenheid voordeed.

Nadere beschouwing:

1. Uit één passage blijkt, dat de rechtbank worstelde met de vraag of bij de beoordeling van verzetsmensen andere normen moesten gelden dan bij het beoordelen van gelijke daden begaan door niet-verzetsmensen:

...dat aan degenen, die vrijwillig aan het verzet tegen den vijand hebben deelgenomen en die daardoor zoowel groote persoonlijke risico's hebben aanvaard als voor andere deelnemers gevaarlijke wetenschap hebben verworven, hoogere eischen moeten worden gesteld dan aan Nederlanders, die zich in dit opzicht afzijdig hebben gehouden;

dat het evenwel een overspanning van de strafrechtelijke aansprakelijkheid zou beteekenen aan een verdachte, die zich bevonden heeft in omstandigheden als gerequireerde op zijn reis naar de bijeenkomst te Weert tijdens de opschorting van zijn vrijheidsberooving door den Sicherheitsdienst, den eisch van zelfopoffering te stellen — daargelaten of die eisch mogelijkerwijs uit zedelijk oogpunt gerechtvaardigd kan zijn;
dat het middel derhalve niet tot cassatie kan leiden;...

Het antwoord is niet helemaal duidelijk; Het lijkt een beetje op ja, maar toch ook nee. In ieder geval kwam de verdachte vrij.

Het verzet was eerder kennelijk tot een ander inzicht gekomen, daar men poogde Jesse te liquideren en daarbij zijn echtgenote invalide schoot. Kennelijk was deze liquidatie bedoelt als wraak en straf, omdat niet duidelijk wordt dat Jesse na zijn verraad en vrijlating nog een direct gevaar voor het verzet vormde.

2. Het is opvallend hoeveel verzetsmensen werden opgepakt met adresboekjes en lijsten op zak waardoor anderen konden worden opgepakt. De Nederlandse vergader cultuur maakte ook veel slachtoffers onder het verzet.

3. Hoewel puur speculatie: Wat is het antwoord van Eisbein op zijn eigen vragen? Jesse was een AJC-er, radicaal links. Eisbein schijnt uit de gereformeerde hoek te komen.
In zijn inleiding vergelijkt hij de zaak met die van de overvaller op een juwelier, wiens poging tot roof met een dodelijke kogel verijdeld werd. Hij meent, dat in dat geval boontje om zijn loontje kwam, evenals inmiddels de rechter. Wat het verband tussen de twee zaken is wordt niet duidelijk. Hij zegt:

" Als men iets gevaarlijks doet, wettig of crimineel, dan loopt men risico."

Mijn gok is dat Eisbein Jesse een verrader vindt - maar hij mag het natuurlijk zelf zeggen.


do okt 09, 2014 8:21 am
Geef de vorige berichten weer:  Sorteer op  
Forum gesloten Dit onderwerp is gesloten, je kunt geen berichten wijzigen of nieuwe antwoorden plaatsen  [ 4 berichten ] 


Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 15 gasten


Je mag geen nieuwe onderwerpen in dit forum plaatsen
Je mag niet antwoorden op een onderwerp in dit forum
Je mag je berichten in dit forum niet wijzigen
Je mag je berichten niet uit dit forum verwijderen

Zoek naar:
Ga naar:  
cron
Alle rechten voorbehouden © STIWOT 2000-2012. Privacyverklaring, cookies en disclaimer.

Powered by phpBB © phpBB Group