Het is nu di maart 19, 2024 9:55 am




Forum gesloten Dit onderwerp is gesloten, je kunt geen berichten wijzigen of nieuwe antwoorden plaatsen  [ 2 berichten ] 
Sovjet geheim agenten 
Auteur Bericht
Eisbein
Bericht Sovjet geheim agenten
Sovjet agenten.
Deel 1.


Vooral door films, gemaakt naar verschenen boeken, zijn bij ons bekend de acties van geheime inlichtingen agenten die in het kader van de westerse oorlogsvoering in Nederland zijn geparachuteerd. Veelal gedropt door vliegtuigen gestart vanaf Engeland, soms ook vanaf het noorden van Afrika. De Sovjet-Unie als vreemde eend in de geallieerde bijt had natuurlijk ook interesse in de militaire, wetenschappelijke en politieke ontwikkelingen van zijn grootste ideologische vijand, Nazi-Duitsland. Dat resulteerde dan ook in vele maar minder bekende droppingen van Sovjet agenten in dat voor hen zeer vijandige land met een deskundig en actief opererende politieorganisatie. De betrouwbare en ook de ad hoc aanloopadressen voor de agenten in Nederland waren talrijker dan logischerwijs die in Duitsland. Wij weten nu, ongeveer, hoe het is vergaan met de mannen en vrouwen uitgezonden in het kader van het Contact-Holland (Englandspiel) en andere missies. Van Sovjet-agenten en hun lot weten we niet veel af. De Sovjets zwijgen daarover, mede om het povere bereikte resultaat. De DDR autoriteiten schreven wel uit propagandistisch oogpunt heldenverhalen maar verzwegen de onmisbare hulp die men van “Kapitalistische” zijde had ondervonden. Door gebrek aan Sovjet langeafstandsvliegtuigen was het droppen van agenten in het westen van Duitsland een groot logistiek probleem. De naar Engeland terugvarende Moermansk konvooischepen en een vliegtocht naar het Europese vasteland uitgevoerd door een speciale dienst gestationeerd op Tempsford was een uitkomst. Een Nederlandse communistische idealistische vader en zoon o.a. zijn via deze omweg in de lage landen gedropt met voor ieder van hen een ander resultaat.
Een klein inzicht, en niet meer dan dat, in het reilen en zeilen van de Sovjet inspanningen geeft het volgende verhaal.

De voorlopers.

Op 18 mei 1942, 8 uur ’s avonds, startte vanaf een vliegveld bij Moskou de 2-motorige Douglas met aan boord enige groepen geheime agenten en zette koers naar haar einddoel, Oost-Pruisen. In de nacht van 18 op 19 mei 1942 bereikte men het dropgebied. Ofschoon de strikte en duidelijke afspraak was gemaakt dat niet boven bewoond gebied gedropt zou worden, dwarrelden vier parachutes neer bij een bos in de buurt zuidwestelijk van Insterburg. De drie springers en een pakket met materiaal kwamen goed neer en begonnen aanstalten te maken om de 4 parachutes en de speciale springkleding te begraven. Dat was echter niet meer nodig want zij waren al door gendarmen ontdekt en omsingelt. Een poging om de ring te doorbreken werd fataal voor Jakob Freund, de twee andere konden in het nabije bos ontkomen.
Niet voor lang, want in de middag werden zij weer ontdekt en omsingelt door gendarmen, Landwehr en reguliere soldaten. Blij dat zij niet ook het lot van hun collega deelden gaven zij zich zonder verzet over en werden afgevoerd. Ondertussen doorzochten de gendarmen de bagage van de springers, drie rugzakken en een handkoffer. In elke rugzak zaten kledij, schoenen, een dolk, een Russisch kompas, een Russische zaklamp, landkaarten van Oost-Pruisen, hard gebakken brood, biscuitjes, spek, een veldfles brandenwijn, chocolade en 10 ampullen jodium 6,5 %. Met het openen van de handkoffer echter werd het de gendarmen duidelijk dat zij een goede vangst hadden gedaan, nl. Sovjetse geheim agenten, want de inhoud, een zend - en ontvangapparaat, was een duidelijke indicatie. Visitatie van de twee mannen bevestigde deze aanname. Bewapend met Duitse pistolen, Russische eierhandgranaten, vervalst identiteitsbewijs plus nog een blanco set, levensmiddelenbonkaarten, diverse aan - en afmeldformulieren en een groot geldbedrag, 1500 RM en 150 Engels Ponden, is niet wat zoal de gewone burger bij zich draagt.

Al snel werd duidelijk dat het Duitse communisten waren die na Hitlers machtsovername voor de Nationaal Socialistische vervolging naar de Sovjet-Unie waren gevlucht.
De staat van dienst van Walter Gersmann en Wilhelm T. was indrukwekkend en men zou verwachten dat deze gestaalde communisten zouden zwijgen tot het bittere eind. Maar geheel bereidwillig vertelden zij over hun opleiding, tezamen met andere emigranten, in een school van de “Kommunistischen Internationale” (Komintern) voor een bijzondere opdracht en ook de namen van de andere geheimagenten die tegelijk met hen in het vliegtuig zaten en boven het zgn. Generalgouvernement ( Polen ) gedropt waren.

Walter Gersmann een 27 jarige tuinknecht uit Hamburg, gezocht door de Gestapo, had met Karl Beeger en andere jonge Hamburgse communisten illegale partijcellen opgericht. Was na 1933
uit Duitsland gevlucht en via Denemarken en Zweden in de Sovjet-Unie beland. Enige weken na Hitlers aanval op de SU kreeg hij de order om naar Moskou te komen voor een speciale opleiding. Ondertussen had Duitsland hem zijn Staatsburgerschap afgenomen.

De andere geheim agent die vrijwillig de meest ter zake doende inlichtingen gaf was Wilhelm T. (en daarom alleen met de beginletter van zijn familienaam aangeduid).

Deze 36 jarige had ooit in Saarbrücken een autoverhuurbedrijf en was in januari 1935 naar Frankrijk geëmigreerd omdat hij bang was als bekende communist gearresteerd te worden nadat het Saargebied weer Duits grondgebied was geworden. U kent nog wel de kreet “Heim ins Reich”. Ofschoon hij van de Fransen wel een verblijfsvergunning voor korte duur had gekregen maar geen “carte d’ identité” nodig om weer een verhuurbedrijf te beginnen, zocht hij hulp bij de Ambassade van de UdSSR in Parijs. Die gaf hem een inreisvisum voor de Sovjet-Unie en na een moeilijke reis kwamen hij en zijn vrouw te Stalinsk in Siberië aan. Mede omdat hij geen woord Russisch sprak en ondanks dat hij Sovjet-Staatsburger was geworden kreeg hij alleen de slechts betaalde baantjes. Een ander leven voor hem begon toen in juli 1936 de Spaanse burgeroorlog uitbrak. Toen het Centrale comité van de KPD (Kommunistische Partij Deutschland) de Antifascisten in het buitenland opriep de Spaanse Republiek te hulp te komen, gaf hij daaraan gehoor. Als Interbrigadier streed hij daar tot de nederlaag en vluchtte in februari 1939 met de laatste strijdgroepen naar Zuid-Frankrijk waar hij geïnterneerd werd in kamp St. Cyprien bij Perpignan. Door interventie van de UdSSR Ambassade te Parijs kon hij in mei 1939 weer naar de Sovjet-Unie terugkeren. In zijn woonplaats Alexandrowsk wist hij nu in de volgende jaren met moeite het hoofd boven water te houden, totdat ook voor hem de order kwam voor een speciale opleiding te Moskou.

De Gestapobeambten luisterden in spanning naar de stroom informatie die Wilhelm T. ongedwongen en geheel onnodig over de andere inzittende van de Douglas vertelden. Zo was de doodgeschoten Freund hun radiotelegrafist en afkomstig uit de buurt van Kassel. De boven het Generalgouvernement afgesprongen groep stond onder leiding van de fanatieke communistische emigrant Franz Berger die in de Spaanse burgeroorlog een bataljon Interbrigadisten onder zijn bevel had gehad. Een Oostenrijker Rudi die met een Russin was getrouwd en een Sudetenduitser waren ook bij deze groep ingedeeld. In het vliegtuig had deze groep uniformen van de Wehrmacht over hun kleding aangetrokken inclusief een koppel met pistoolholster en pistool.

Tegen de avond arriveerden de telefonisch gewaarschuwde commissarissen van de Geheime Staatspolitie om de beide agenten gerichter en meer uitvoeriger te verhoren. Toen eenmaal de spraakwaterval op gang kwam hoorde deze de meest geheime zaken die naderhand veel communistische agenten en verzetsstrijders het leven zouden kosten.
Zo vertelde de spraakzame woordvoerder Wilhelm T. dat hij kort voor het vertrek had vernomen dat reeds in de nacht van 16 op 17 mei 1942 in de regio Allenstein (Ost-Preussen) twee agentengroepen gedropt waren. De ene groep met de emigranten Erwin Panndorf, afkomstig uit Thüringen en een zekere Anton die uit Sachsen kwam en een stijve linkerarm had, zouden in Sachsen hun werk doen.
De andere groep met de emigranten Willi Fellendorf en Gerda (schuilnaam) moesten proberen Berlijn te bereiken. Gerda was als radiotelegrafist door de Sovjets opgeleid. Zes of zeven groepen zouden daarna nog worden gedropt waaronder zich een zekere Grab, een Hellwig uit Sachse, ene Frau Fritsch en de zoon van de vroegere communistische Reichtagabgeordnete Koenen zouden bevinden. Het plan van de Sovjets was om ook Polen, Hongaren en Tsjechen in te zetten en als die het zou lukken om hun operatiegebied te bereiken en een radioverbinding met de Centrale in Moskou tot stand konden brengen dan zouden ook Russische inlichtingenagenten op deze manier naar Nazi-Duitsland gebracht worden.

In verband daarmee was de opdracht voor Gersmann en Wilhelm T. dan ook geweest om gescheiden van elkaar, verkenning – en ondermijningswerk te doen, contact met in verborgenheid levende communisten op te nemen en onderkomens voor nog te droppen agenten te zoeken en in te richten.
Ondertussen had Wilhelm T. de gespannen luisterende commissarissen ervan weten te overtuigen dat hij en zijn maat Gersmann van nut konden zijn bij de speurtocht naar de reeds gedropte agenten en zeker onmisbaar waren bij het identificeren van Grab, Hellwig, Fritsch en Koenen. Groot was dan ook hun opluchting toen zij door de Commissarissen van de Gestapo het voorstel kregen om voor de schijn en onder Gestapotoezicht de door de Sovjets opgedragen opdrachten uit te voeren.

Het Gestapopolizeiamt in Berlijn deed nog diezelfde dag een opsporingsbericht uitgaan naar de vier agenten die in de nacht van 16 op 17 mei 1942 bij Allenstein gedropt waren. Spoedig waren alle bureaus van de Gestapo, de Sicherheitsdienst, politieinstanties en de gendarmerieposten in geheel Duitsland op de hoogte dat Fellendorf en Gerda, Panndorf en Anton in het bezit waren van de volgende valse documenten. Een identiteitsbewijs, militairzakboekje, arbeiderswerkboek, rijbewijs, en een geboorte – doopbewijs. Fellendorf en Panndorf stonden al geregistreerd in het opsporingsarchief en hun kans om langer dan enige weken onontdekt te blijven was dan ook zeer gering.

In hun dossiers stond:

Fellendorf, laatstelijk woonachtig in Hamburg, Osterbeckstr. 30, was in Hamburg functionaris op tweede niveau van de Roten Frontkämpferbundes en later technische leider van de Gaubezirksleitung van deze illegale bond. Hij heeft veel vuurgevechten en bomaanslagen georganiseerd en wapens verschaft. In 1933 is hij naar zweden geëmigreerd, verbleef later in Denemarken en kwam na interventie van de Russische Ambassade naar Rusland en nam als luitenant van het Tankwapen aan de Rode zijde van de Spaanse burgeroorlog deel. Persoonsbeschrijving: 1,85 m groot, slank, volle grijsgrauwe haarbos, zonder baard, blauwe ogen, grote neus.

Panndorf, laatste adres Gera, Pfarrsttr. 4, was vroeger functionaris in het Kommunistischen Jugendverband Deutschland en propagandaspreker, is 1930 naar Rusland vertrokken, van 1936 tot 1938 aan de Spaanse burgeroorlog deelgenomen, droeg in Rusland de naam Erwin Stepamow. Persoonbeschrijving: 1,85 groot, slank, grijsgrauwe haardos.


Het vaststellen wie achter de naam Gerda schuil ging kostte de speurders in de Prinz-Albrecht-Strasse de nodige moeite, maar door het continue blijven gebruiken door haar van de schuilnaam Gerda wisten zij uiteindelijk wie deze 34 jarige Berlijnse was.
Op 30 mei konden zij aan de speurende diensten meedelen dat:

Eifler, Erna, laatste woonplaats Berlin-Charlottenburg, Bismarckstr. 8, langjarig functionaris in Betriebs-Berichterstattungsapparat, bekend onder de schuilnaam “Gerda”, op internationaal niveau voor de Komintern werkzaam geweest, dook in 1936 in Wenen op met de naam Käthe Glanz, geb. 5.6.1909 in Litzeldorf, en ging aansluitend met haar geliefde Dr. Walter Caro, geb. 19.6.1906 te Berlijn, schuilnaam Dr. Kurt Glanz, geb. 11.2.1906 in Litzendorf, naar Sjanghai. Later zou zij ook in Engeland werkzaam zijn geweest. Eifler is dezelfde persoon als de genoemde Gerda in mijn bericht van 20.5.1942. Persoonsbeschrijving: 1,68 m groot, slank, donkerblond.

Het opsporingsbevel voor de vierde agent Anton kon pas gegeven worden toen eindelijk de familienaam werd herinnerd door Gersmann en Wilhelm T. Kameraad Anton had zich ooit in Rusland voorgesteld als Anton Belski. Hoewel de Gestapo dacht dat Belski zijn schuilnaam was, werd toch op deze naam het opsporingsbericht verzonden.

Belski, Anton, schuilnaam, de voornaam kan waar zijn, beroep schilder en behanger/textielarbeider, zou in Thüringen geboren zijn, tot 1935 wegens een politieke strafbare daad 2-3 jaar in gevangenschap hebben gezeten,spreekt met het dialect van Sachsen, deelnemer aan de Spaanse burgeroorlog, zijn linkerarm is tweemaal doorschoten en vanaf de elleboog stijf zodat hij deze hoekig draagt, is op de radioschool van Moskou als telegrafist opgeleid. Persoonsbeschrijving: ca. 34 jaar, ca. 1,70 groot, zwarthaar, bruine ogen.

Al na enige dagen kwam de Gestapo een van de gezochte op het spoor. Een jonge vrouw meldde zich bij Elly Örtel, de zuster van Erwin Panndorf, die in Gera woonde en bracht in opdracht van Erwin een brief met de bede om hem in huis te nemen omdat zijn voeten stuk waren en hij dringend rust nodig had. Dit vertelde zij aan de politie op 26 mei omdat zij niet van plan was hem, na 12 jaar niet gezien of gesproken te hebben, in huis te nemen en daarmee een strafbaar feit te plegen. Alles werd in een proces-verbaal genoteerd en ook de vraag hoe deze vreemde vrouw er uit zag. Dat was: Zij droeg een zwarte jurk onder een gabardinemantel met op borsthoogte hartvormige zakken, een zwarte ketting met parels in druifvorm, een grote naar achter gezwenkte zwarte hoed met zwarte band.

8 Juli 1942. Beambten van de Staatspolizeistelle Wien arresteerde een man die zei Willi Bauer te heten maar spoedig toegaf de schildershulp Willi Boerner te zijn. Al zijn documenten waren vervalst, had een stijve arm en volgens zijn voorkomen had hij in dagen niet geslapen of een goede maaltijd genoten. Bij het doorzoeken van de opsporingsberichten stelden de beambten tot hun verrassing vast dat zij Anton Belski in handen hadden. Die bekende prompt de gezochte gedropte agent te zijn. Zijn medegezel Erwin Panndorf was, zo vertelde hij, op 27 mei apart verder gegaan onder de naam Rudolf Scheffel en bevond zich vermoedelijk in midden – of zuid – Duitsland. Hijzelf was na zijn dropping via omwegen over München en Innsbruck in Wenen terecht gekomen en stond nu voor de keuze om met de “Klassenvijand” samen te werken of geliquideerd te worden dan wel in een KZ te komen. Ook hij hield zich niet aan de afgelegde zwijgplichteed en vertelde in detail hoe en wie hij vanaf Allenstein naar Wenen was gekomen. Volgens hem hadden zij, de beide agentenkoppels Fellendorf/Eifler en Boerner/Panndorf, op de dropplek hun bagage en zendapparaten begraven omdat zij uiteindelijk niet van plan waren hun door de Sovjets gegeven opdracht uit te voeren. Nadat een “Sonderkommando” naderhand alles had veiliggesteld, werd Boerner (Belski) als “gevangene voor bijzondere toepassingen” (ZbV) in concentratiekamp ‘Columbia”, het speciale bewaarkamp van de Berlijnse Gestapo, opgesloten. Toen hij zich naderhand bereid verklaarde om onder toezicht van de Gestapo radiocontact op te nemen met Moskou en een dubbelspel te spelen, werd hij weer naar Wenen gebracht om vanuit daar het radioverkeer te doen.


zo sep 13, 2015 1:10 pm
Eisbein
Bericht Re: Sovjet geheim agenten
Sovjetagenten.
Deel 2.


Ondertussen was het Fellendorf en Eifler (Gerda) gelukt naar Berlijn reizen. Daar probeerden zij eerst bij de alleenstaande stenotypiste, Klara Schabel, onderdak te krijgen die al vele jaren in Sovjet dienst stond en in Henningsdorf, noordwestelijk in Berlijn, woonde. Haar woning was als onderdak en aanloopadres voor sovjet agenten door de inlichtingendienst bestemd. Schabel was echter op reis en het agentenpaar ging nu teleurgesteld te voet naar het noordoosten van Berlijn waar de 80 jarige invalide Emil Hübner woonde, ook een vertrouwensman van Moskou. Zijn woning gaf onderdak aan agenten en werd ook als bewaarplaats benut van geld en waardestukken die agenten bij zich droegen en die zij naar behoefte dan konden afhalen. “Bankier” Hübner had dan ook soms grote geldbedragen in huis, die Emil zorgvuldig verstopte op allerlei listig verborgen plaatsen. Dat viel zijn inwonende dochter Frida met haar man Stanislaus Wesolek in de loop der tijd langzamerhand op. Ook een van de zonen van Emil raakte op de hoogte, en alhoewel deze Max Hübner een kleine radio- en fotozaak bezat die voor de KPD documenten vervalste en zendapparatuur repareerde, kwamen zij op het idee om zich met een simpele truc te verrijken door de agenten te verhinderen het geld en waardezaken weer op te nemen. Frida en Stanislaus maakten de agenten op alarmerende toon wijs dat het adres bij de politie bekend was geworden en dat zij meteen moesten verdwijnen zonder zich nog om hun spullen en geldzaken te bekommeren. Bepaald geen idealistische daad.

Ook Fellendorf en Eifler die onderdak vroegen ondergingen, nadat zij enige dagen op verhaal waren gekomen, dezelfde behandeling en maakten zich ook snel uit de voeten. Opnieuw ging de tocht richting Henningdorf om weer bij Schabbel hun geluk te beproeven. Deze was nu wel thuis en onder hevig protest konden zij wel een nacht blijven maar het tweetal moest snel een ander onderkomen zoeken. Haar zoon Leo, die aan het Oostfront vocht, had zij moeten beloven zich niet meer met politiek te bemoeien en iedereen van de Sovjet dienst de deur te wijzen. De volgende morgen gingen zij dan ook op weg naar Hamburg om bij Fellendorfs moeder Katharina die in het stadsdeel Uhlenhorst woonde onderdak te vinden. Hoewel Katharina haar zoon en metgezellin met alle moederliefde verzorgde werd het haar toch te zwaar bij gebrek aan geld en bonkaarten voor levensmiddelen.

Gelukkig kwam Herbert Bittcher, een neef van Wilhelm (Willi) Fellendorf op de proppen, die aanbood de beide agenten met Bernhard Bästlein in contact te brengen. Deze was de politieke leider van een Hamburger communistische verzetsgroep. Was vanaf 1931 tot aan zijn arrestatie in het voorjaar van 1933 de leider geweest van de KPD regio Mittelrhein. Na een zevenjarige gevangenschap in het KZ Sachenhausen was hij in april 1940 weer op vrije voeten gekomen. Samen met zijn ideologische strijdmakkers Robert Abshagen en Franz Jacob, beide voormalige KPD functionarissen en ook met vele jaren KZ ervaring, organiseerden zij op scheepswerven en wapenfabrieken illegale communistische cellen die de productie op allerlei manieren saboteerden.

De ontmoeting vond plaats buiten Hamburg en werd afgeschermd door de Wehrmacht tolk Arthur Matschke, ook een oude strijdmakker van Bästlein. Wilhelm Fellendorf en Erna Eifler zeiden inlichtingagenten te zijn die voor het Rode Leger belangrijke militaire en politieke inlichtingen moesten verzamelen en met hun zendapparatuur naar de Centrale in Moskou (roepnaam: Direktor) overbrengen. Zij verzwegen echter dat zij hun zender begraven hadden en dus niet in staat waren hun opdracht uit te voeren.
De bedrogen Bästlein reisde begin augustus 1942 naar Berlijn om Wilhelm Guddorf, een medewerker van de in Berlijn werkzame Sovjetrussische inlichtingengroep van Harro Schulze-Boysen (schuilnaam Corro) en Arvid Harnack (schuilnamen Arwid en Wolf) van de aanwezigheid van de beide afgezanten van Moskou op de hoogte te brengen.

Guddorf, tot aan de machtovername door A. Hitler, redacteur van de KPD krant Rote Fahne, was in 1939 na zes jaar KZ weer vrij gekomen en meteen weer begonnen met zijn activiteiten tegen het Hitler regime. Het bericht van de twee door Moskou gezonden inlichtingenagenten dat hij Schulze-Boysen en Arvid Harnack bracht was bij hen meer dan welkom. Hun eigen radiotelegrafist Hans Coppi was in het vak slecht opgeleid en sinds het starten van het zendverkeer met Moskou in juni 1941 was de berichtenuitwisseling moeizaam verlopen en zeer vaak, te vaak, uitgevallen. Dat had de Centrale in Moskou (Direktor) ertoe gebracht om op 10 oktober 1941 naar de in Brussel werkzame agent Viktor Sukulow (schuilnaam “Kent”) het bericht te sturen dat zeer grote gevolgen zou hebben. Kent kreeg daarin de opdracht naar drie genoemde adressen in Berlijn te gaan om vast te stellen waarom het zendverkeer vandaar steeds misging. Zoals elk radioverkeer van en naar Moskou werd ook dit bericht door de afluisterdienst te Cranz (Oost Pruisen) gehoord en opgenomen. Het ontcijferen kon pas begin augustus 1942 gebeuren nadat Johan Wenzel (schuilnamen Hermann en Professor) op 30 juli 1942 in Brussel gearresteerd was die de gecompliceerde cijfercode prijsgaf.

Arvid Harnack, Oberregierungsrat im Reichswirtschaftsministerium, was al sinds 1935 een informatiebron voor de militaire inlichtingendienst van de Sovjets. Hij was nu zo enthousiast dat hij Guddorf meteen het bericht meegaf dat de Duitse weermacht aanvalsplannen had voor de Kaukasus om door de gedropte nieuwelingen te laten coderen en naar Moskou te zenden. Guddorf nam dan ook meteen maatregelen om Fellendorf en Eifler ongemerkt naar Berlijn te verplaatsen en onderdak bij de medewerkers van de inlichtingengroep te regelen.

De Gestapoleiding van Hamburg dacht dat het gezochte agentenpaar wel zou proberen bij familie van partijgenoten onderdak te vinden en liet Katharina Fellendorf continue bewaken. Dat viel haar na enige tijd op en uit angst ging zij naar Bernhard Bästlein die het paar verhuisde naar Hamburg-Horn waar Maria en Heinz Priess, zeer betrouwbare partijgenoten, woonde. Om het vermoeden dat de Gestapo had tot waarheid te brengen werd nu de gok gemaakt en werd Walter Gersmann ingezet die sinds zijn arrestatie het volle vertrouwen van de Gestapo Commissaris genoot. Die zag kans het agentenpaar in hun onderduikadres op te sporen en wist met de gebruikelijke leugens hun vertrouwen te winnen met als doel in te dringen in de verzetsgroep van Bästlein. Met de redenatie dat de nu bekende personen op vrije voeten nuttiger zouden zijn dan in de gevangenis bleven arrestaties uit. Maar de midden oktober in Berlijn gearresteerde Guddorf gaf behalve de illegale Berlijnse verbindingen ook die van Hamburg prijs. Alle informatie over de verzetsgroep van Bästlein en haar illegale verbindingen bracht op 15 oktober een vloedgolf van arrestaties op gang. Op het onderduikadres Marie en Heinz Priess liep het nog uit de hand bij de arrestatie van Fellendorf en Eifler. In een opwelling van berouw en de wil nog iets goed te maken gaf Gersmann een hint aan Fellendorf die kans zag te ontvluchten. De Gestapo liet de ‘verrader’ Gersmann spoedig liquideren hetgeen Bästlein ook van plan was geweest te laten doen omdat hij was gaan twijfelen aan zijn betrouwbaarheid en na verdere bewijzen daarvoor al plannen bestonden die niet doorgingen i.v.m. eventuele Duitse vergeldingsmaatregelen.

Een uitgebreid opsporingsbericht ging op 20 oktober naar alle “Gestapoleitstellen” maar op 28 oktober 1942 viel ook hij in de handen van zijn jagers. Tot dan had hij, in een poging om naar Denemarken te ontkomen, meestal in de openlucht geslapen en zich gevoed met wat hij vond op de landbouwgronden en tuinen. Anders dan de andere gearresteerden agenten bleef hij ondanks martelingen en folteren onvervaard en standvastig tegenover zijn ondervragers.
Erna Eifler (Gerda), ook op 15 oktober bij het echtpaar Priess gearresteerd legde een uitgebreide bekentenis af tegenover de speciale opsporingscommissie van Kommissar Kopkow (Sonderkommission Kopkow) met als gevolg dat een serie koerier – en contactadressen in Berlijn bekend werden en een paspoortvervalsingscentrale opgeruimd.

Kriminalrat Ampletzer, een medewerker van Kopkow, wist Erna Eifler er toe te brengen om onder zijn leiding een zendcontact met Moskou te beginnen met een van de vijf opgegraven Russische kortegolfzendapparaten die nu ter beschikking stonden voor Ampletzers medewerker Kriminalkommissar Alfred Göpfert. Erna Eifler (Gerda, Rosita Sommer) stemde toe en het radiospel met Moskou kon beginnen. De voorzichtige Ampletzer stond voor het probleem of Eifler diep in haar hart toch nog trouw aan Moskou was gebleven en bij het eerste zendcontact een met de “Direktor” afgesproken waarschuwingsteken zou geven waardoor alles in duigen zou vallen. Hij liet dan ook voor het eerste zendcontact een radiotelegrafist van de Ordnungspolizei achter de seinsleutel plaatsnemen. In de nacht van 18 oktober 1942 werd het eerste bericht verzonden en kort daarna werd de ontvangst van Rosita’s bericht door Moskou bevestigd. Ampletzer kon opgelucht ademhalen en liet aansluitend Erna Eifler zelf het bericht verzenden dat zij en haar metgezel Fellendorf na het overwinnen van veel moeilijkheden in Hamburg bij medewerkers van de Bästleingroep een onderkomen hadden gevonden. Zij beide konden nu beginnen met opdrachten die zij per omgaande wenste te ontvangen.

Tegen de verwachting in was de “Erna Eifler Lijn” zeer succesvol niet alleen wat de tijdsduur betreft, bijna een jaar lang werd “Director” ( dat is een verwijzing naar de directeur van het 3e bureau van de militaire inlichtingendienst van de UdSSR) om de tuin geleid, maar ook de namen en de dropplaats van nieuwe agenten en namen van medewerkers werden bekend met alle gevolgen van dien. In dit misleidingspel was het meest kritisch, de “Direktor” te blijven laten geloven dat de tot dan gedropte agenten o.a. dus Fellendorf, Eifler, von Scheliha, Koenen, enz. nog op vrije voet waren.

De “Director” had geen argwaan, en al in het eerste zendcontact werd de komst van de geheimagent met de werknaam Heinrich Köster aangekondigd. Die zou gedropt worden in Oost-Pruisen, zich naar Berlijn begeven en daar Ilse Stöber (schuilnaam Alta), woonachtig in de Saalestrasse 36 opzoeken. Eifler moest zich met Köster in verbinding stellen en hem in Berlijn een betrouwbaar onderkomen verschaffen. Kopkow die dit bericht las kon zijn opwinding nauwelijks bedwingen want Ilse Stöber werd al wekenlang zonder resultaat in de Polizeigefängnis op de Alexanderplatz verhoord. Op 12 september 1942 was zij tijdens de tweede Gestapo actie tegen de Berlijnse “Rote Kapelle” gearresteerd. Niet op haar adres Wielandstrasse 37 maar op haar nieuwe adres Saalestrasse 36. Een bericht aan Victor Sukolow (“Kent”) in Brussel waarin stond dat hij Stöber een codeer-decodeersleutel moest overhandigen op het Berlijnse adres, was door de kortegolf B-post van de weermacht in Praag opgevangen. Dat werd uiteindelijk haar ondergang. Belangrijk voor Kopkow was dat hij Köster in handen kreeg en omdat in het bericht niet vermeld was wanneer Köster contact met Stöbe zou opnemen besloot hij een meewerkster van zijn bureau, Gertrud Breiter, de rol van Stöber te laten spelen. Die installeerde zich in de gemeubileerde kamer en na dagenlang wachten rinkelde de telefoon op 28 oktober 1942, circa 1700 uur, en een mannenstem vroeg of zij naar het S-Bahnhof Savignyplatz wilde komen want hij wou haar spreken. Bij de ontmoeting zei de voorzichtige Köster als strikvraag, dat hij haar de groeten moest doen van haar echtgenoot Rudi. Breiter had zich echter vooraf ingelezen in datgene Stöber zoal gezegd had tijdens de ondervragingen. Haar antwoord, dat Köster overtuigde met Stöber te doen te hebben was: “Vergeeft u mij, maar dat is niet mijn echtgenoot maar mijn levensgezel”. De volgende dag zouden zij elkaar weer treffen bij de klok voor het U-Bahnstation Wittenbergplatz waar hij dan de twee overhemden in ontvangst zou nemen die zij voor hem moest kopen. Kopkow’s medewerker ‘Kriminalkommissar’ Johannes Strübing kreeg nu de opdracht om Köster tijdens dit treffen te arresteren. Dat verliep probleemloos en zonder omwegen vertelde hij dat zijn echte naam Heinz Koenen was, een naam die al eerder genoemd was door Gersmann en Wilhelm T.. Hij was de zoon van de toenmalige KPD-Reichstagabgeordneten Wilhelm Koenen. Was in maart 1933 via Denemarken en Zweden naar de Sovjet-Unie gevlucht en had de Sovjet nationaliteit aangenomen. Op 23 oktober was hij bij Osterode, westelijk van Allenstein (Ost-Preussen) met een zendapparaat gedropt.
Hij legde een uitgebreide bekentenis af waardoor een rij van medewerkers het leven lieten.
Stöber, daarmee geconfronteerd, vertelde daarna ook geheel vrijwillig al haar opgedragen opdrachten en de namen van contactpersonen.
Lang is de lijst van gearresteerde geheimagenten die zich lieten “Umdrehen” voor medewerking met de Gestapo. Soldaat van Oranje in een heftiger vorm zonder de pakkende achtergrond muziek van Rogier van Otterloo.

Niet alle werden per parachute gedropt maar kwamen na hun technische opleiding op posities die daarop aansloten. Zo ook Dr. Hansheinrich Kummerov die al vanaf 1932 voor de inlichtingendienst van het Rode Leger werkte en als ontwikkelingsingenieur bij Loewe Radio AG in Berlin-Steglitz het salaris verdiende nodig om in het Berlijnse villadorp Nikolassee met zijn vrouw Ingeborg Picker te wonen.
Na zijn studie aan de “Technische Hochschule Charlottenburg” was hij eerst als chemicus werkzaam geweest bij Gasglühlicht - Auer – Werke in Oranienburg en had alle ontwikkelingen daarin aan de Sovjets verraden. Ook de chemische formule van een Waterstofsuperoxyde als aandrijving voor torpedo’s dat in tegenstelling met de gebruikelijke perslucht geen verraderlijke bellenbaan achterliet ging per koerierpost naar Moskou. Patenten m.b.t. nevelfilters voor gasmaskers werden weliswaar voor aanzienlijke bedragen verkocht aan de op dit gebied leidende firma “Drägerwerke” in Lübeck maar vonden ook hun weg naar de Arbeider en Boerenstaat Rusland via zijn contactman, een medewerker van de Berlijnse Handelsvertegenwoordiging der UdSSR. Tijdens een laatste samenkomst kreeg hij van deze de helft van een afgescheurde ansichtkaart met de opmerking dat op een dag een ‘Vriend’ hem zou opzoeken die dan de andere helft moest tonen als bewijs van betrouwbaarheid zodat dan alle berichten van Kummerov via hem naar Moskou gestuurd zouden worden. Dit zgn. ‘Turks paspoort’ systeem speelde een rol bij de arrestatie van Kummerov.

Over de Erna Eifler Lijn kwam de opdracht dat zij contact moest opnemen met Kummerov. Tijdens het doorzoeken van de bagage van Eifler na haar arrestatie in Hamburg had men ook een helft van een afgescheurde ansichtkaarten gevonden en ofschoon Eifler en Kummerov elkaar niet kenden werd door de Kriminalrat Ampletzer voor de zekerheid een Gestapoagent ingezet om de rol van “Vriend’ te spelen. Na het tonen van de andere helft van de ansichtkaart was de wantrouwige Kummerov opgelucht en sprak zijn genoegdoening uit over het feit dat de ‘Centrale in Moskou’ zijn werk zo belangrijk vond en beloofde belangrijke informatie te hebben bij het volgende treffen. Deze vond een paar dagen later plaats met uiterste voorzichtigheid om de observatie niet te laten opvallen. Tijdens de derde en laatste ontmoeting op de Potsdammer Platz waar een gedetailleerde beschrijving van een elektronisch doelzoekapparaat voor nachtjagers en de constructieplannen voor de afstandsbesturing voor geleide-bommen zouden worden overhandigd, werd Kummerov zonder tegenweer door twee Gestapobeambten in een klaarstaande Limousine geduwd en naar de Prinz-Albrecht-Straase gebracht. Tijdens zijn volledige bekentenis noemde hij de naam van een studievriend, Dr. Erhard Tohmfor, die hem argeloos als collega een en ander over zijn geheime ontwikkelingswerkzaamheden vertelde. Ook zijn vrouw Ingeborg Picker had hem bij zijn spionagewerk geholpen.

Het ‘Reichskriegsgericht’ kende in dit geval geen enkele genade. Op 18 december 1942 werd de doodstraf tegen hem uitgesproken. Op 28 januari 1943 tegen Ingeborg Kummerov-Picker en Erhard Tohmfor.
13 mei 1943 vond Tohmfor de dood door ophanging in de strafgevangenis Berlin-Plötzensee.
Ingeborg Kummerov-Picker werd op 5 augustus 1943 onthoofd.
De uitvoering van Kummerov’s vonnis werd in het belang van verder onderzoek opgeschoven maar op 4 februari 1944 in het tuchthuis Halle toch nog uitgevoerd.


Wilt u meer lezen over dit boeiende onderwerp, zie:

W.F. Flicke. Spionagegruppe Rote Kapelle. Wels—München 1958
David Dallin. Die Sovjetspionage. Köln 1956
Janusz Piekalkiewicz. Spionne – Agenten – Soldaten.
Erwin Zucker-Schilling. Er diente seiner Klasse. Globus Verlag, Wien 1971.
Heinz Höhne. Kenwort: Direktor.
Karl Heinz Biernat – Luise Kraushaar. Die Schulze-Boysen/Harnack – Organisation im antifaschistischen Kampf. Berlin 1970.
Horst Duhnke. Die KPD von 1933 bis 1945. Köln, 1972.
Karl Meewis. Im Auftrag der Partei. Berlin 1971.
Leopold Trepper. Die Wahrheit.
Willy Wolff. An der Seite der Rote Armee. Ost-Berlin 1973
K. Lehmann. Widerstandsgruppe Schulze-Boysen/Harnack. Ost-Berlin 1948.
Max Emendörfer. Rückkehr an die Front, Erlebnisse eines Antifaschisten.
Deutscher Militärverlag, Ost-Berlin 1972.
Genia Quittner. Weite Wege nach Krasnogorsk. Kölnischen Rundschau, 1971.
Kühnrich. Der Partisanenkrieg in Europa 1939-1945. Ost-Berlin, 1965.


zo sep 13, 2015 1:17 pm
Geef de vorige berichten weer:  Sorteer op  
Forum gesloten Dit onderwerp is gesloten, je kunt geen berichten wijzigen of nieuwe antwoorden plaatsen  [ 2 berichten ] 


Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 1 gast


Je mag geen nieuwe onderwerpen in dit forum plaatsen
Je mag niet antwoorden op een onderwerp in dit forum
Je mag je berichten in dit forum niet wijzigen
Je mag je berichten niet uit dit forum verwijderen

Zoek naar:
Ga naar:  
cron
Alle rechten voorbehouden © STIWOT 2000-2012. Privacyverklaring, cookies en disclaimer.

Powered by phpBB © phpBB Group